zondag 15 april 2012

Toepassingskaart 2 - Interview Met Mentor

Het interview dat ik met mijn mentor heb gehouden, staat hieronder geschreven. Ik heb hieronder alleen de antwoorden opgeschreven die mijn mentor heeft gegeven. De vragen zijn terug te vinden op toepassingskaart 2.

SFEER

1. De sfeer is goed. Het is een sociale groep.
2. Je kunt veel lachen met ze. Ze durven alles te zeggen in de groep. Ze zijn behulpzaam naar elkaar toe.
3. De kinderen veel positieve complimenten geven.
4. Er zijn wel een paar jongens die denken dat ze de hele tijd grappig zijn. Met hen moet je af en toe even kletsen.

RELATIE MET DE KINDEREN

5. Eigenlijk met alle kinderen. Wanneer ze iets buiten school hebben en ze vragen of ik een keer kom kijken, en ik kan. Dan ga ik altijd even langs. Dit vinden ze erg leuk.
6. Eigenlijk geen een.

RELATIES ONDERLING

7. Er zijn verschillende groepjes in de klas. Wat meidengroepjes en wat jongensgroepjes.
8. Voortdurend is hier een groot woord. Af en toe gebeurt er wel eens wat.
9. Nee. De kinderen kunnen goed in groepjes spelen en werken, maar die groepjes kunnen wel eens verschillen.
10. Bij de jongens D. en bij de meisjes R.

DE GROEP

11. Hoe om te gaan met elkaar. (niet pesten)
12. Elkaar aanraken en niet door de klas kletsen.
13. De groep is dan wat drukker. Ik heb een vaste vervanger voor compensatieverlof. Dit gaat goed.
14. Goed. Ze zijn meestal leuk bezig met balsporten doen en turnen op het klimrek.
15. Minimaal 1 uur.
16. Deze zijn in ieder geval gepland. Daarnaast gebeurt er wel eens iets onverwachts. Dit neem je dan mee.

ALGEMENE LEERPRESTATIES

17. 29 leerlingen.
18. Goed op niveau.
19. Ongeveer de helft.
20. 6 leerlingen.
21. Mijn mentor verwijst me hiervoor naar het leerlingvolgsysteem. Bij ieder kind ligt de verhouding tussen de prestaties bij (begrijpend) lezen, spelling en rekenen verschillend. Sommige kinderen zijn iets beter in rekenen, anderen weer iets beter in spelling. In vergelijking met de andere leerlingen is het niveau wel lager.

ORGANISATIE

22. Ja, over het algemeen wel. Er zijn er nog wel een paar die daar erg veel moeite mee hebben.
23. Ja. Ook beginnen wij iedere dag met een inloop waar ik tijd heb om de kinderen te begeleiden.
24. Nee.
25. Die hebben plusboek voor rekenen. En de hele goede leerlingen die over de hele linie goed scoren hebben levelwerk.

OVERZICHT SPECIFIEKE BEHOEFTEN

26. Met name D., T., B. en Y wat betreft gedrag.

INDIVIDUELE LEERPRESTATIES

27. Er zijn op ieder gebied wel kinderen die behoefte hebben aan een specifieke aanpak of extra hulp. Dit kan zijn voor lezen of rekenen of iets anders. Tijdens de inloop (dat is aan het begin van iedere dag een kwartier) werken de kinderen zelfstandig aan een bepaald leergebied. Dit is op sommige dagen een vak waar de kinderen moeite mee hebben. Andere dagen kan het bijvoorbeeld ook een rekenspelletje zijn.
28. Ja, het verschil in prestaties is er. Dat kan te maken hebben met de angst voor een (Cito) toets en niet in het gewone werk. Ook kan dat te maken hebben met een “slechte” dag of juist heel geconcentreerd iets maken. (“goede” dag)
29. Ja hoor. Bij de zwakkere kinderen moet je op zoek gaan naar de makkelijke verbeterpuntjes. Dingen waarbij snel resultaat te zien is voor de leerlingen. Dit werkt motiverend. De lat niet te hoog leggen in één keer, maar in stapjes jouw doel bereiken.
30. Daar kunnen ze op een goede manier mee omgaan. Niet iedereen is overal even goed in. Ze accepteren elkaar ook daarin.
31. Ja, die is voorhanden. Dit zijn de materialen die gebruikt worden tijdens de inloop. Dit zijn bijvoorbeeld rekenspelletjes, miniloco, leesboekjes, spellingbakkaarten. Ook op de computer kunnen de leerlingen werken met materialen via ambrasoft.

GEDRAG EN WERKHOUDING

32. Met gedragsproblemen helpt het als je duidelijk afspraken maakt met de kinderen en deze na korte tijd evalueert met ze. Een beloningssysteem helpt ook bij ze. Met werkhoudingsproblemen kijk je altijd eerst waar het aan ligt. Is het werk te makkelijk of moeilijk. Kan een kind zich niet concentreren, ligt het aan tempo omdat een leerling juist heel (overdreven) netjes wil werken, etc.
33. Ik denk dat ik bij de leerlingen met dit soort problemen wel de juiste snaar heb geraakt.

OUDERS

34. Ze zien dit vaak thuis ook en zijn welwillend om samen het beste te doen voor hun kind. Of dit thuis extra oefenen is, of juist vaak naar school komen om het lijntje zeer kort te houden tussen ouders en leerkracht.

LEERLINGEN MET SPECIFIEKE BEHOEFTEN

35. Daar heb ik er geen een van in de klas in vergelijking met de andere groep 5. Daar zit wel een “zwaar” figuur.
36. Zowel gedragsmatig als cognitief zeer zwak.
37. Ze zijn bezig met onderzoeken te doen waar dit gedrag vandaan komt en wat de beste hulp voor hem is.
38. Als je zo’n kind veel moet waarschuwen of andere maatregelen moet nemen, kan dat best wel een leiden tot vermindering van het plezier.
39. Wanneer je te veel leerlingen in je klas hebt met specifieke behoeften dan ben je wat graag blij met hulp die je krijgt van IB-er, RT-er en ouders.
40. Ik vind dat je de kinderen zolang mogelijk op het reguliere onderwijs moet houden. Wanneer het plezier van de leerling om naar school te gaan daalt omdat hij/zij altijd op zijn/haar tenen moet lopen, is het soms beter om op zoek te gaan naar een alternatief.

DE INTERN BEGELEIDER

41. De IB-er heeft een begeleidende rol voor iedere leerkracht. Je kunt altijd naar haar toe lopen met vragen die je hebt. Ook is zij de contactpersoon tussen andere instanties en de school.
42. Ik voel mij goed ondersteund als leerkracht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten